De zon gaat eindelijk onder op een avond in juni en alleen de oudste zoon moet nog naar bed. Het laatste half uurtje dat hij nog in zijn eentje mag opblijven is vaak het moment dat hij, als hij niet doorgaat met gamen, naar beneden komt om zijn ‘lekkere trek’ te stillen. De koelkast wordt open getrokken voor een bak yoghurt of een glas cola en vaak snuffelt hij nog even in de pan voor de laatste paar overgebleven piepers. De man des huizes ligt bijna horizontaal op de bank na een lange werkdag en ik voer de dieren, begiet de planten in de schemering en ontdoe onze tafel van ogenschijnlijk laatste vetvlekken voor ik ook even kan genieten van de rust. Heel even. Niks.
Maar juist dan.
Zoonlief dartelt door de kamer met een glas cola en, je kunt er bijna de klok op gelijk zetten, mijmert bijna onverstaanbaar:
‘Mam?…’
‘Ja?…’
‘Wat nou, als alle wezens op aarde, behalve de mensen, zonder dat de mensen het weten,…’
‘Kun je even hier komen, ik versta je niet.’
‘Wat nou, als bijvoorbeeld kippen dingen kunnen dat mensen niet weten. Dingen, zoals bijvoorbeeld: een jaartelling. Of… een taal. Misschien hebben kippen ook wel een president!’
Ik hang de dweil op in de bijkeuken en kijk hem aan in de deuropening. Dan ineens schieten we allebei in de lach. ‘Lukas, jij moet echt filosofie gaan doen op school. Heb jij wel eens filosofie gehad?’ ‘Nee, zegt hij. ‘Wat leer je dan?’ ‘Dan krijg je allemaal van dit soort vragen, of je kunt ze zelf inbrengen. Echt iets voor jou. Ik vond het vroeger ook leuk.’ Ik zie mijn verstrooid uitziende docent van vroeger nog voor me. Lukas kijkt bedenkelijk en loopt weg, met zijn hoofd alweer in een andere wereld. ‘Hup, tanden poetsen nu.’
Published by